Waarvan heb je het meest geleerd tijdens je studententijd? Hoe heeft dat bepaald/veranderd hoe je in het leven staat?
Toen ik in Leiden kwam studeren ben ik direct lid geworden van de studentenvereniging Panoplia. Mijn verwachting was dat ik me daar met mijn traditioneel-christelijke achtergrond en interesse in theologie en filosofie wel thuis zou voelen. Deze verwachting bleek inderdaad gegrond, maar op heel andere wijze dan ik toen kon vermoeden.
Mijn wereldbeeld werd in die tijd het sterkst bepaald door de kerkelijke gemeente waar ik in opgegroeid ben, de Katholiek-Apostolische Gemeente. Dat is een klein kerkverband met een zeer hechte gemeenschap. Dorst naar kennis was een grote deugd, en via preken, kringen, weekenden, kampen en intern verspreide literatuur werden de eenvormige denkbeelden daar ook op mij overgedragen. Dit was het bastion van waaruit ik naar de wereld keek.
In Leiden was ik niet van plan hier verandering in aan te brengen, ook niet als lid van een vereniging vol orthodoxe protestanten. Tegelijkertijd was ik wel van zins me sociaal meer open te stellen voor andersdenkenden. Maar dit bleek lastiger dan ik had gedacht. Door het zojuist beschreven bastion miste ik de juiste houding voor zinvol contact. De existentialistische literatuur van Simone de Beauvoir en vooral Anna Blaman kon me in die jaren daarom ook behoorlijk raken. Ik ontdekte er mijn eigen eenzaamheid in en mijn onvermogen om mijn medestudenten te begrijpen en door hen begrepen te worden.
Maar het was Martin Buber, de Joods-Duitse religieuze denker, die mij in aansluiting daarop pas echt de ogen opende. Het is wel degelijk mogelijk met een ander in ontmoeting te treden, maar het gaat daarbij om een bijzondere situatie waarvoor je jezelf echt open moet stellen. Wie zich zo met zijn hele wezen naar de wereld keert, laat zich door die wereld ook echt beroeren. Mijn opvoeding hoefde daarmee niet overboord, maar een nieuw inzicht, een uit de kast gekomen vriend of een kerkverlater gelukkig evenmin. Ik merkte langzaam dat mijn grondhouding, waarmee ik anderen benaderde, veranderde. Discussies werden gesprekken, monologen werden dialogen. En daarmee werd mijn contact met anderen veel waardevoller.
Hans Schravesande schrijft in zijn dissertatie over Buber dat Joodse adolescenten in de jaren dertig over hun ‘Bubertät’ spraken. Die term is ook op mijn studententijd van toepassing. Zo kon ik me voor mijn medestudent openstellen en voelde ik me vrij op zo’n wijze gesprekken te voeren dat ik voor mijzelf nog niet vooraf al een nieuwe gedachte af hoefde te wijzen. Ik had verwacht me thuis te voelen op Panoplia vanwege de overlap in denkbeelden die ik daar waarschijnlijk zou ervaren; ik bleek me thuis te voelen door het waardevolle contact dat ik juist met anderen had omdat die persoon anders was dan ik. Dit heeft sterk bepaald hoe ik sindsdien in het leven ben gaan staan.