7 november was ik in Leiden aanwezig bij een conferentie over suïcidepreventie, getiteld Doodzonde. Een paar honderd werkers uit de wereld van maatschappelijk werk, wijkteam, politie, jeugdzorg, GGZ, huisartsen, scholen en patiëntenorganisatie deelden hun zorgen over de meer dan 1900 mensen, en hun achterblijvers, die per jaar suïcide plegen, en hun achterblijvers. Het initiatief lag bij Stichting TurningPoint in samenwerking met 113-zelfmoordpreventie.

Een indrukwekkende documentaire met dezelfde titel ‘Doodzonde’ werd vertoond. Hierin maakten we kennis met twee jonge mensen, die door hun zelfdoding het leven van hun dierbaren en allerlei andere mensen zoals hulpverleners, docenten en kennissen op de kop zetten. Zij blikten terug op het behandelproces en de dodelijke afloop, ongeacht al hun inspanningen. Een zwarte periode waarin machteloosheid, twijfels en pijn met enige regelmaat de kop op staken. En achteraf, na de dood van deze jonge mensen: onmacht, schuldgevoel en de vraag hoe het anders had gekund cq gemoeten.

Mij trof de diversiteit aan emoties bij de ouders en bij de hulpverleners. Van verdrietig tot boos, van teleurgesteld tot ontredderd. Mij trof ook de ongeleide communicatie tijdens de behandelperiode, hoewel er redelijk veel werd overlegd. Luisteren en (echt) gehoord worden, niet voor hysterisch, overbezorgd of té betrokken worden gehouden… het zat en zit goede communicatie in de weg. De vraag kwam bij me op of het slachtoffer, het subject van de zelfdoding, altijd in het centrum van de aandacht heeft gestaan…. En of dat te voorkomen was.

In het gesprek van professionals uit de GGZ en andere maatschappelijke partners met betrekking tot suïcidepreventie na de vertoning kwam deze communicatie ook veelvuldig terug. Een centrale figuur, een vertrouwenspersoon in deze, lijkt de huisarts. Zij kent de studenten en de naasten. En ik dacht: veel studenten hebben hun huisarts nog thuis… Dat gaat dus niet vanzelf werken.
Eén belangrijke conclusie: we blijven mensen, hoe professioneel we ook omgaan met een situatie rondom een jong iemand met depressieve, zelfdestructieve gedachten en wanen. Dus ‘fouten’ zullen we blijven maken, hoe schadelijk dat ook is voor een of meer mensenlevens.

Een gruwelijke conclusie, maar wel een realistische. Want, alles onder controle krijgen kunnen we als zorg- en hulpverleners niet. Wél kunnen we eerder signalen oppikken en beter met elkaar communiceren om zelfdoding te voorkomen. Daarbij moeten we als professionals onze verantwoordelijkheid nemen en dragen en de ‘moeilijke vragen’ aan dierbare anderen en aan onszelf in het begeleidingsproces boven tafel houden. Dat kost tijd en aandacht, dat we niet altijd hebben (ook hierin blijven we mensen), maar het gaat per slot van rekening wel om een mensenleven. Dat heeft het mij ook weer eens heel duidelijk gemaakt.

Als ‘andere maatschappelijke partner’ vanuit RAPENBURG100 dacht ik ook: wat kunnen wij in deze doen? In ieder geval een avond voor en door studenten(organisaties) organiseren over dit beladen onderwerp. De samenwerking met de studentpsychologen uit het Hoger Onderwijs ligt er al. Het tweede is dat we als team tijd en aandacht beschikbaar moeten blijven stellen om met studenten in gesprek te zijn over wat hen ten diepste bezighoudt. Dit is vaak heel positief in het kader van persoonlijke ontwikkeling, maar kan soms terugslaan in iets destructiefs. Die tijd en die aandacht hebben we en vinden we belangrijk om samen te speuren naar datgene dat bepalend en construerend is in een studentenleven. Vanuit de overtuiging dat ieder mens de moeite waard is en blijft. Ten derde mogen we meewerken aan bewustwording en bekendheid geven aan de stichting 113-zelfmoordpreventie. Bij deze. Reacties kunnen direct naar mij worden gemaild.

Walther